In het belang van het kind – Nederlandse kinderemigratie naar Zuid-Afrika in de jaren 1856-1860
terug naar vorige pagina
Rond 1874 schreef hoofdonderwijzer H.H. Hartman een verhaal over het elfjarig meisje Gesina van Karnpen. Gesina kwam uit een arme kleermakersfamilie en was juist door haar baas ontslagen. Het lukte haar ouders niet een nieuwe betrekking voor haar te vinden, wat hen tot de volgende conversatie bracht:
'Wat moeten we nu toch in vredesnaam met Gesina beginnen, man?’ vroeg hare moeder aan haren echtgenoot, die tegenover haar aan tafel zat, terwijl Gesina eenige boodschappen deed.
'Wat ik je gisteren en eergisteren nog zei en wat ik volhoud dat 't beste voor haar is: ze moet maar naar de Kaap', antwoordde de man.
'Ja, maar zou dat wel in de haak wezen met die menschen, die die kinderen voor niemendal heel naar de Kaap sturen; zouden ze daar niet als slaven verkocht worden net als in Amerika en zooals men hier de koeien verkoopt, als 't beestenmarkt is?'
'Ben je zestig, vrouw! wel neen, ze moeten 't daar opperbest krijgen; als ze mij wouên hebben, dan ging ik dadelijk mee, maar zie je, ik ben al boven de jaren.'
'Ja, dat zijn alleen maar praatjes van je.'
'Neen, zoowaar geen praatjes vrouw! Toen ik eergisteren bij De Vries in den scheerwinkel zat, vertelde Piet Van Os, de groenboer, de heele geschiedenis van haver tot gort, en hij wist het heel goed en uit de eerste hand ook, want hij had het gehoord van de meid van de kruidenier Winter en die had het weer van haar kameraad, de meid van dominé H., en die is zoo als je weet ook lid van de hoofdcommissie voor die emigratie ...'
'maar wat zeg je – is dominé H. ook in die commissie, nu dan zal het wel goed wezen.'
Drie weken later vertrok Gesina naar Kaapstad om daar tot haar meerderjarigheid als dienstmeisje voor de Nederlandse consul te gaan werken.