|
Over het onderwerp van deze studie – de omgang met Brandts emigrantenverleden – is de informatie in de Brandt-biografieën weinig bevredigend. De meeste biografen volstaan met een beschrijving van de lastercampagnes tegen Brandt in 1961 en 1965 om vervolgens te concluderen dat het imago van de emigranten in de Bondsrepubliek niet al te best was. Zijn verkiezing tot bondskanselier in 1969 geldt daarna als teken dat er ook op dit vlak wat veranderd was in de Bondsrepubliek. De diepere achtergrond van het slechte imago van de emigranten komt echter niet aan bod, netzomin als verder ingegaan wordt op de gesignaleerde verandering in de late jaren zestig. Daarentegen ontbreekt in de meer theoretische artikelen over de omgang met de emigranten, van ondermeer Jan Foitzik en Sven Papcke, weer de verbinding met het concrete geval Willy Brandt.
In deze studie zal de omgang met Brandts emigrantenverleden worden bestudeerd vanuit de invalshoek van de politieke instrumentalisering van dit verleden. Of met andere woorden, wanneer, door wie en waarom is Brandts verleden als een handicap dan wel als een bonus voor zijn politieke functioneren aangemerkt, en wat zegt dit over de algehele omgang met het Exil en de emigranten in de Bondsrepubliek Duitsland? Om dit te onderzoeken zijn vier verschillende verkiezingscampagnes geanalyseerd, waarin Brandt drie maal als kandidaat-bondskanselier (de campagnes van 1961, 1965 en 1969) en één maal als bondskanselier (de campagne van 1972) optrad. Voor een dergelijke opzet is gekozen omdat juist in de strijd om het vertrouwen van de kiezers de vraag naar de politieke achtergronden van een politicus een prominente rol kan gaan spelen.
|