Aan de vooravond van de overtocht naar Engeland – Een onderzoek naar de verhouding tussen Willem III en Amsterdam in de Staten van Holland, 1685-1688
terug naar vorige pagina
Dat het besluit tot een invasie van Engeland niet zo makkelijk genomen zal zijn als in de roman van Norel wordt voorgesteld zal niemand verbazen. In de harde werkelijkheid van de zeventiende-eeuwse politiek had Willem III zich aanzienlijk meer moeite moeten getroosten voordat hij kon zeggen 'ik ga naar Engeland met een leger'. De gebeurtenissen die zouden leiden tot de kroning van 'William and Mary' op 23 februari 1689, vereisten een zorgvuldige voorbereiding. De stadhouder had allereerst een groot invasieleger nodig, en een vloot om zijn troepen veilig aan de overkant te krijgen. Om dit te realiseren had hij bij een aantal Duitse vorsten legereenheden gehuurd, die de Republiek zouden verdedigen terwijl hij met een belangrijk deel van het staatse leger in Engeland was. Tevens had de Republiek de steun van bondgenoten nodig. Willem III had daarom in de maanden voorafgaand aan de expeditie zijn gezanten naar het buitenland gezonden om allianties te sluiten. Alle voorbereidingen had de stadhouder uitsluitend met behulp van een kleine kring ingewijden getroffen; pas toen hij ze nodig had werden de officiële staatsorganen van de Republiek ingelicht. Willem III ondernam de tocht weliswaar op eigen naam maar hij had toestemming van de Staten-Generaal en vooral van het rijke Holland nodig om voldoende geld voor zijn plannen op tafel te krijgen. Hij liet in nauwe samenwerking met de Hollandse raadpensionaris Gaspar Fagel geen middel ongebruikt om de Staten tot instemming met zijn plannen te bewegen. Niet alle eventualiteiten waren echter te voorzien, waardoor de tocht een zeer risicovolle onderneming bleef.