|
Op vrijdag 27 juni 1997 vond het vierde symposium van het Instituut voor Geschiedenis te Utrecht plaats met als thema: 'Studenten en Nationaal Gevoel in Nederland'. Het was het laatste van vier symposia die alle qua thema gericht waren op aspecten van de relatie universiteit-hoogleraren-studenten-onderwijs en voorzover mogelijk ook op Utrecht. De drie voorgaande symposia: 'Geschiedenis in Utrecht' (1994), 'Studeren en promoveren in Utrecht' (1995) en 'Universitaire Folklore en Rituelen' (1996) zijn elk een jaar later verschenen in de Utrechtse Historische Cahiers.
Het symposium van 1997 bestond uit een zestal voordrachten. Rond het thema 'Studenten en Nationaal Gevoel in Nederland' sprak als eerste Renger de Bruin over 'De revolutionaire voorhoede. Utrechtse studenten in de Patriottentijd, 1780-1787'. De Patriottische studenten richtten zich op een nieuw Nederland en werkten in hun ideologie in het bijzonder met staatkundige vernieuwingsidealen. De oude Republiek en met name Oranje hadden afgedaan.
De tweede lezing van Frank Santegoets had als onderwerp 'Togae cedant armis: een generatie getekend door de Belgische Opstand. De Utrechtse student-vrijwillgers in 1830-1831'. Traditionele nationale gevoelens als gehechtheid aan Oranje, een behoudende staatkundige visie en de in de Nederlandse geschiedenis niet onbekende afkeer van Frankrijk speelden hier een rol. De Franse politieke en culturele ideeën versterkt door de gevolgen van de Franse Revolutie werden nu in tegenstelling tot de Patriottentijd door de studenten in hoge mate als negatief ervaren.
Als derde lezinghouder sprak Bart de Graaff over 'Steeds weer dat gezeur over Zuid-Afrika'. Hierin kwam, misschien wat te sterk geformuleerd, de haat-liefde verhouding tussen Nederland en Zuid-Afrika aan de orde. Zeker onder Nederlandse studenten leefde einde negentiende en in de twintigste eeuw belangstelling voor de 'stambroeders' in Zuid-Afrika. Omgekeerd gold dat ook. Nogal wat Afrikaner studenten studeerden in Nederland. Interessant was in zijn voordracht het verschuivend perspectief. In de jaren zestig verschoof dit, overigens niet alleen bij de studenten, van bewondering naar kritiek vanwege het apartheidsregiem in Zuid-Afrika.
Als vierde sprak Pieter van Hees over 'De Groot-Nederlandse Studentenbeweging' .Tegen het einde van de negentiende eeuw tot in het begin van de jaren veertig van de twintigste eeuw voelden nogal wat studenten zich aangetrokken tot het idee van een Groot-Nederland waarin op grond van taalnationalisme en historische argumenten gepleit werd voor de hereniging van Vlaanderen en Nederland. Het bleef een marginale beweging omdat deze visie op het nationale verleden weinig weerklank vond en de weerstand nog versterkt werd door anti-rooms-katholieke gevoelens in den lande.
Dolly Verhoeven sprak als vijfde over 'Een intense tijd, Utrechts studentenverzet 1940-1945'. In het studentenverzet kwamen historische nationale noties wel aan de orde. Niet voor niets heette het oudste studentenverzetsblad 'De Geus'. Van meer belang dan het verleden waren echter de politieke vrijheidsidealen, al werden die niet door een ieder beleefd vanuit een vernieuwingsperspectief.
Iets van de 'global village' klonk door in Hans Righart's betoog 'De loze kreten van intellectuele werknemers. De Nederlandse studentenbeweging in de jaren zestig in vergelijkend perspectief’. Overigens was het merkwaardig dat de studenten hun internationale bevlogenheid toch weer uitte in een nationaal kader met verwijzingen naar het recente nationale verleden, de Duitse bezettingstijd. Het vijandbeeld, dat lang opgeld gedaan had: Frankrijk als de voor Nederland gevaarlijke politieke en ideologische natie, maakte nu plaats voor Duitsland, dat vereenzelvigd werd met het nazi-regime.
|